
Jurisprudentie
BB8807
Datum uitspraak2007-11-22
Datum gepubliceerd2007-11-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 06/1441
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 06/1441
Statusgepubliceerd
Indicatie
Uit de tekst van artikel 6 van de Verordening op de heffing en invordering van een toeristenbelasting 2005 van de gemeente Leudal kan naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk anders worden geconcludeerd, dan dat de forfaitaire berekening van de heffingsmaatstaf de regel is en dat deze dwingend dient te worden toegepast, tenzij er sprake is van de uitzondering zoals neergelegd in artikel 7 van de Verordening. Dat artikel 5 van de Verordening als maatstaf van heffing het aantal overnachtingen noemt, maakt dit niet anders.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Procedurenummer : AWB 06/1441
Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen : de Heffingsambtenaar van de gemeente Leudal,
voorheen de gemeente Heythuysen, verweerder.
1. Procedureverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag toeristenbelasting opgelegd, gedagtekend 30 juni 2006, ten bedrage van € 6.405,=.
Bij schrijven van 19 juni 2006, ontvangen door verweerder op 22 juni 2006, heeft eiser tegen voornoemde beschikking bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2006, verzonden op diezelfde dag, de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij schrijven van 11 augustus 2006, ontvangen ter griffie op 14 augustus 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2007, alwaar eiser met kennisgeving vooraf niet is verschenen. Wel is de heffingsambtenaar, dhr. P. Brouns, in persoon verschenen.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, gaat de rechtbank uit van de volgende -niet in geschil zijnde- feiten.
Eiser is eigenaar van de [kampeerboerderij], een kampeerboerderij gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. In de kampeerboerderij bevinden zich 48 slaapplaatsen. Deze slaapplaatsen zijn gedurende het hele jaar geschikt voor gebruik.
Op het terrein hebben, gedurende het jaar 2005, 3 mobiele kampeeronderkomens gestaan, gedurende ten hoogste 3 maanden.
3. Geschil
Eiser heeft ter motivering van zijn beroep aangevoerd dat bij de berekening van de door eiser verschuldigde toeristenbelasting dient te worden uitgegaan van de forfaitaire maatstaf van heffing, zoals bepaald in artikel 6 van de Verordening op de heffing en invordering van een toeristenbelasting 2005 (hierna: de Verordening). Toepassing van de forfaitaire berekening van het aantal overnachtingen, zoals beschreven in voormeld artikel leidt tot een bedrag aan verschuldigde toeristenbelasting van € 2.646,=.
Verweerder daarentegen heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de berekening van de door eiser verschuldigde toeristenbelasting dient te worden uitgegaan van het werkelijke aantal overnachtingen, zoals bepaald in artikel 5 van de Verordening. In de praktijk kunnen zich situaties voordoen waarin het moeilijk en arbeidsintensief is om het aantal overnachtingen exact vast te stellen. [kampeerboerderij] is volgens verweerder echter een accommodatie waarvan de aard meebrengt dat het mogelijk is om een behoorlijke administratie bij te houden. Het voorgaande heeft tot gevolg dat er geen sprake is van een situatie waarbij van een forfaitaire berekening dient te worden uitgegaan, aldus verweerder.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 224, eerste lid, van de Gemeentewet kan een toeristenbelasting worden geheven, ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven.
In artikel 2 van de Verordening is bepaald dat ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, vakantie-onderkomens, mobiele kampeeronderkomens, logiesverblijven en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting wordt geheven.
Als belastingplichtige wordt in artikel 3 van de Verordening -kort gezegd- aangewezen degene die gelegenheid biedt tot verblijf, als bedoeld in artikel 2 van de Verordening.
Ingevolge artikel 5 van de Verordening heeft als heffingsmaatstaf te gelden het aantal overnachtingen.
In artikel 6 van de Verordening is een forfaitaire berekening opgenomen. Daarbij wordt in het eerste lid het aantal personen forfaitair bepaald en geeft het tweede lid een eveneens forfaitaire regeling voor het vaststellen van het aantal malen dat is overnacht. De bepaling luidt -voor zover relevant- als volgt:
“1. Het aantal personen dat heeft overnacht,wordt (onderstreping Rb) met betrekking tot:
a. vakantie-onderkomens en logiesverblijven bepaald op het aantal slaapplaatsen;
b. mobiele kampeeronderkomens en stacaravans op vaste standplaatsen bepaald op:
(…)
(…)
2. Het aantal malen dat door de in het eerste lid bedoelde personen is overnacht wordt ingeval verblijf wordt gehouden in vakantie-onderkomens, logiesverblijven dan wel op vaste standplaatsen, welke geschikt zijn voor gebruik of slechts gebruikt mogen worden gedurende een periode van:
ten hoogste drie maanden bepaald op 35;
(…). “.
Blijkens het bepaalde in artikel 7 van de Verordening wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 6, op een door de belastingplichtige bij de aangifte gedane aanvraag de maatstaf van heffing vastgesteld op het werkelijke aantal overnachtingen, indien blijkt dat dit aantal lager is dan het op grond van artikel 6 berekende aantal.
Eiser heeft aangevoerd dat bij de berekening van de door eiser verschuldigde toeristenbelasting dient te worden uitgegaan van de forfaitaire maatstaf van heffing, zoals bepaald in artikel 6 van de Verordening.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de tekst van artikel 6 van de Verordening kan naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk anders worden geconcludeerd, dan dat de forfaitaire berekening van de heffingsmaatstaf de regel is en dat deze dwingend dient te worden toegepast, tenzij er sprake is van de uitzondering zoals neergelegd in artikel 7 van de Verordening. Dat artikel 5 van de Verordening als maatstaf van heffing het aantal overnachtingen noemt, maakt dit niet anders. Dat uit artikel 5 van de Verordening zou volgen, zoals verweerder stelt, dat het werkelijke aantal overnachtingen de regel zou zijn, blijkt ook niet uit de tekst van dit artikel. Alleen in artikel 7 van de Verordening wordt gesproken over ‘het werkelijk aantal overnachtingen’.
De rechtbank begrijpt de in de voormelde artikelen neergelegde systematiek dan ook aldus dat artikel 5 van de Verordening niet meer en niet minder bepaalt dan dat de heffingsmaatstaf voor de in het geding zijnde belasting het aantal overnachtingen is en artikel 6 vervolgens bepaalt hoe dat aantal overnachtingen dient te worden bepaald.
Van de uitzondering, neergelegd in artikel 7 van de Verordening, om van de hoofdregel zoals neergelegd in artikel 6 af te wijken, is in casu verder geen sprake. Immers eiser heeft daarom niet verzocht, terwijl voorwaarde voor toepassing van de niet-forfaitaire maatstaf van heffing, blijkens de tekst van voormeld artikel 7 van de Verordening, is dat een belastingplichtige daartoe een aanvraag doet. Daarenboven laat artikel 7 van de Verordening geen ruimte voor toepassing hiervan indien het werkelijke aantal overnachtingen hoger ligt dan het volgens de sytematiek van artikel 6 berekende aantal.
De rechtbank is van oordeel dat de tekst van de Verordening derhalve geen grondslag biedt voor het door verweerder ingenomen standpunt.
In de toelichting bij de modelverordening toeristenbelasting van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) is weliswaar onder artikel 6 te lezen dat in situaties waarin een goede administratie wordt bijgehouden, het zinvol kan zijn deze niet langer onder de forfaitaire regeling te laten vallen, maar nu de tekst van de Verordening als zodanig, behoudens de in artikel 7 van de Verordening genoemde uitzondering, niet voorziet in een dergelijke mogelijkheid, kan aan deze Toelichting geen zelfstandige betekenis toekomen.
Met eiser is de rechtbank op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 6 van de Verordening door in strijd met dit artikel te heffen met als heffingsmaatstaf het werkelijke aantal overnachtingen. Anders dan verweerder heeft gesteld, biedt artikel 5 van de Verordening daarvoor geen grondslag.
De juistheid van het volgens de systematiek van artikel 6 van de Verordening door eiser berekende bedrag is niet bestreden.
Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en bepalen dat verweerder de opgelegde aanslag dient
te verminderen tot een bedrag van € 2.646,=.
5. Proceskosten en griffierecht
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt een punt, met een waarde van € 322,= per punt, toegekend voor het indienen van het beroepschrift. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
De rechtbank zal verder bepalen dat de gemeente Leudal het door eiser betaalde griffierecht, te weten € 38,=, aan eiser dient te vergoeden.
6. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
vermindert de opgelegde aanslag tot € 2.646,= en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 322,= en wijst de gemeente Leudal aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden aan eiser;
bepaalt dat de gemeente Leudal het betaalde griffierecht van € 38,= vergoedt aan eiser.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier Dassen in tegenwoordigheid van mr. K.M.A.W. van Mulken als griffier en in het openbaar uitgesproken op
Voor eensluidend afschrift,
de (wnd.) griffier,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ
te 's Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Partijen kunnen ook beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Dit is echter alleen mogelijk indien de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.